De Yajurveda (betekenis: het weten in offerformules) telt 40 hoofdstukken. Deze veda is bestemd voor de priester die belast is met het uitvoeren van de heilige riten, waarbij ook het prevelen van de offerformules hoort. Hoewel de tekst enkele lofzangen en gebeden aan de goden bevat, gaat hij voornamelijk over de uitvoering van de riten. Daartoe behoren de offerformules en de aanroepingen van de heilige instrumenten zelf. Een deel van de tekst (circa 30%) is overgenomen uit de Ṛgveda (m.n. uit de boeken 8 en 9).

De Yajurveda kent twee versies, die de Śuklaḥ-yajurveda (de witte Y.) en de Kṛṣṇa-yajurveda (de zwarte Y.) worden genoemd.

In de Śuklaḥ-yajurveda staat in het achttiende hoofdstuk (verzen 1-29) een gebed voor god Rudra dat bekend is geworden als Rudrīpāṭh (Hindi; betekenis: de weg naar god Rudra).

God Rudra (lett.: de brullende, de stralende), ook wel Rudra Paśupati (lett.: de brullende heer van de dieren) genoemd, heeft een enigszins uitzonderlijke positie temidden van de andere goden. Zijn woonplaats is in het noorden, in de bergen met bossen en bomen, terwijl de overige goden in het oosten wonen.

Hij wordt de rode beer, of ook wel de stier van de hemel genoemd. Zijn uiterlijk is roodbruin, hij straalt als de zon en draagt gouden versierselen. Hij sluipt vaak met zijn gespannen boog door eenzame bossen. Hij wordt beschreven als sterk, snel, machtig en vernietigend. Zijn pijlen (of bliksemschichten) brengen ziekte, ongeluk en dood. Hij brengt schrik en angst onder de mensen. Zelfs de goden zijn bang voor hem. Hij heeft ook geen aandeel in de offers voor de goden. Na afloop van een offer gooit men wat resten en afval op de grond en draagt dat aan Rudra op. Tegelijkertijd is hij voor zijn aanbidders ook wijs en gul in het uitdelen van zijn gunsten. Hij wordt dan ook śiva (de vriendelijke) of śaṅkara (de weldoende) genoemd. Hij laat de waterstromen over de aarde vloeien en bevochtigt alles. Hij is een heelmeester onder de goden en wordt daarom door zijn aanbidders aangeroepen bij ziekte van mens en dier.

De cultus voor Rudra wijkt af van die voor de overige goden. Er komt bijvoorbeeld geen vuur bij te pas. Sommige onderzoekers denken dat hij oorspronkelijk een stormgod is geweest (misschien een god van niet-Indo- Europese herkomst?), maar dan eentje aan wie de negatieve aspecten van de storm werden toegeschreven: huilende winden en schade door onweer en de bliksem. Er zijn er ook die in hem het prototype van ‘de wildeman’ zien, die volstrekt ongeciviliseerd in de noordelijke bergen woont.

In de Vedische hymnen wordt van hem gezegd: tryambaka (hij die drie moeders heeft). Dit zou slaan op de verdeling van het universum in een aarde, atmosfeer en hemel.
In de post-vedische tijd wordt Rudra vervangen door een god, die vrijwel zeker al door de oorspronkelijke bevolking vereerd werd. Bij oude opgravingen zijn namelijk zegels met de afbeelding van een yoga-god gevonden. Hij heeft (of krijgt) de naam Śiva. Zijn woonplaats wordt net als die van Rudra in het noorden (Himālaya) en hij neemt ook het epitheton tryambaka van Rudra over, dat dan wordt uitgelegd als: hij die drie ogen heeft.

Er zijn slechts enkele uitgaven van dit tekstgedeelte (de Rudrīpāṭh) en deze bevatten alle een aantal fouten. De tekst is daarom door mij na vergelijking van de verschillende teksten op sommige plaatsen verbeterd.

Ik geef de Sanskriettekst per vers en daaronder een vertaling.