Suśruta zou zijn onderricht hebben gekregen van Dhanvantari (koning van Kāśī = Vārāṇasī) en zijn instructies hebben opgeschreven. Hij wordt in latere teksten vaak genoemd als medicus, maar wanneer hij leefde weet men niet. Sommigen denken dat er sprake is van twee Suśruta’s: eentje die in de 10e eeuw BC leefde en een tweede die in de 4e eeuw BC leefde. Anderen gaan uit van één auteur, die in de 7e eeuw BC geleefd zou hebben.

De vermoedelijke ontstaanstijd is enkele eeuwen voor de christelijke jaartelling. De tekst is herzien door Nāgārjuna vóór 500 AD. Hij heeft o.a. deel 6 toegevoegd. Opvallend is de grote aandacht voor de chirurgie en het daarbij gebruikte intrumentarium. Het werk, dat deels in proza en deels in verzen is geschreven, bestaat uit 6 delen.

  1. sūtra-sthānam – over algemene zaken als de oorsprong en organisatie van de medische wetenschap, medische training, theorie van therapeutische substanties, leefwijze, chirurgie en de behandeling van wonden, en de diagnose en verwijdering van splinters.
  2. nidāna-sthānam – over symptomen, pathologie, prognose en chirurgie.
  3. śārīra-sthānam – over filosofie, embryologie en anatomie.
  4. cikitsā-sthānam – over de behandeling.
  5. kalpa-sthānam – over vergiften en de bereiding van tegengif.
  6. uttara-sthānam – over oogheelkunde, de zorg voor kinderen, klachten toegeschreven aan duivelse aanvallen, tandheelkunde, en andere zaken.