De Ṛgveda (betekenis: het weten in strofen) is de eerste van de vier veda’s, zowel in tijd als in sacrale betekenis. Het werk is even omvangrijk als Homerus’ Ilias en Odyssee samen. De hymnen zijn bestemd om gezongen te worden door de offerpriester.

een bladzijde van de Ṛgveda (The British Library)

De veda bevat 1028 lofzangen, gewijd aan 33 verschillende goden, waarvan de meeste aan Indra, Agni en Soma. De lofzangen variëren van 1 tot 58 strofen. De liederen zijn verdeeld in 10 mandala’s of boeken, waarvan de boeken 2 tot en met 7 de kern van het werk vormen. De andere lijken later toegevoegd. Deze kern zou tot 8000 jaar oud zijn in de orale vorm en 3200 jaar in de schriftelijke vorm.

Deze veda is ook de bron van het dagelijks gebed van de hindoe, de Gayatri mantra (boek 3, 62), die wordt besproken in de afdeling Mantra´s. En ook het kastensysteem (varṇa) vindt zijn grondslag in deze veda, namelijk in de Puruṣa-hymne (boek 10, vers 90).

Het voornaamste ritueel dat in de liederen genoemd wordt, is het offer. Agni, de god van het vuur, is de bemiddelaar tussen de mensen en de goden. Hij wordt aangeroepen via een vedisch ritueel (yajña), uitgevoerd door een brahmaanse priester, dat inhoudt: het aansteken van het vuur, het aanbieden van offergaven en het plengen van de heilige Soma-drank. Deze drank, die door de priesters en soms ook door de krijgers gedronken wordt, heeft een hallucinerende werking en leidt tot een staat van transcendentaal bewustzijn, vervuld van vrede en liefde.

Boek 1

Boek 2

Boek 3

Boek 4

Boek 5

Boek 6

Boek 7

Boek 8

Boek 9

Boek 10