De geschiedenis van Nala en Damayantī maakt deel uit van de Mahābhārata, het verhaal over de strijd tussen twee families van de Bhārata-dynastie, de Kaurava’s en de Pāṇḍava’s. Het bevindt zich in het Derde Boek (Vanaparva) en beslaat daar de hoofdstukken 53 – 79.

Het verhaal over Nala en Damayantī is waarschijnlijk heel oud. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de goden Indra, Agni, Varuṇa en Yama een prominente rol spelen, terwijl van de belangrijkste drie Hindoegoden (Brahman, Viṣṇu en Śiva) nog geen sprake is. We kunnen dus eerder aan de Vedische tijd denken dan aan de tijd van de grote epen.

De verbinding met het hoofdverhaal

Door het dobbelspel van Yudhiṣṭhira hebben de Pāṇḍava’s alles verspeeld wat ze hebben. Ze leven nu met hun gemeenschappelijke vrouw Kunti in ballingschap in het bos. Op een gegeven moment is Yudhiṣṭḥira helemaal moedeloos. Hij is diep ongelukkig en vraagt zich af of er ooit iemand zo door eigen schuld aan lager wal is geraakt als hij.

Dan komt de wijze Bṛhadaśva naar de Pāṇḍava’s toe en vertelt hen het verhaal van koning Nala, dat als troost en bemoediging is bedoeld. Koning Nala was, net als Yudhiṣṭhira, door het dobbelspel zijn koninkrijk en al zijn bezittingen kwijtgeraakt. Ook hij zwierf als een balling in het bos, in zijn eentje. Met hem is het uiteindelijk toch nog goed afgelopen. Hij heeft zijn koninkrijk en al zijn bezittingen terug gekregen. En zo zal ook Yudhiṣṭhira na de periode van ballingschap het koninkrijk waar hij recht op heeft, verwerven. Aldus de boodschap van de wijze Bṛhadaśva.

Op deze wijze is via een dun draadje het verhaal van Nala en Damayantī verbonden met de hoofdhandeling van de Mahābhārata.

Het verhaal moet in India zeer bekend en geliefd zijn geweest. Dat blijkt al uit het feit dat het in de Mahābhārata is opgenomen, maar ook uit het feit dat verschillende dichters het materiaal gebruikt hebben als basis voor een eigen dichtwerk.

Zo heeft Kālidāsa, de beroemde dichter van de Meghadūta en Śakuntala, de geschiedenis verwerkt in zijn Nalodaya (lett.: de opkomst van Nala). Śrīḥarṣa, de auteur van o.m. Nāgānanda, deed dat in zijn Naishada. En Somadeva Bhatta nam een variant van het verhaal op in zijn broemde Kathā-sarit-sagara (lett.: oceaan van stromen van verhalen). Dit zijn allemaal verhalen in het Sanskriet. Daarnaast zijn er ook nog vele vertellingen in de jongere talen in Tamil, in Telegu etc.

De grote dichter Kālidāsa, die het verhaal gebruikt heeft als basis voor zijn gedicht Nalodaya, beschouwt Nala als de achterkleinzoon van Rāma, de zoon van Daśaratha en de koning van Ayodhyā. Het is evenwel ook mogelijk dat de gebeurtenissen van het verhaal zich afspelen tijdens de regering van een zekere koning Ṛtuparṇa, die enkele eeuwen vóór Daśaratha koning van Ayodhyā was. Het verhaal is dus oud, ouder dan zowel de Mahābhārata als de Rāmāyana, maar dat is ook alles wat we ervan kunnen zeggen. Meer weten we gewoon niet.

Korte inhoud

Het verhaal van Nala en Damayantī is een van de mooiste verhalen uit de Sanskriet-literatuur. De hoofdpersoon is in feite niet Nala maar Damayantī. Door haar trouwe liefde voor Nala weet zij uiteindelijk alles ten goede te doen keren. In het kort is het verhaal als volgt:

Nala is koning van Niṣadha, een land in het centrale deel van India. Hij wordt beschreven als een bijzonder aantrekkelijke, intelligente en godsdienstige man, een paardenkenner en een liefhebber van het dobbelspel. In een naburig land, Vidarbha, groeit de knappe prinses Damayantī op. Nala hoort van haar schoonheid en stuurt een wilde gans als boodschapper die Damayantī over hem moet vertellen. Dat lukt: Damayantī wordt verliefd op deze onbekende, maar hooggeprezen Nala. Haar vader, die ziet hoe zijn dochter verandert in een teruggetrokken, verdrietig meisje, komt tot de conclusie dat ze waarschijnlijk aan een huwelijk toe is, en hij maakt bekend dat Damayamnntī’s svayaṁvara gehouden zal worden, de dag waarop een meisje uit de hogere kringen zelf haar echtgenoot mag kiezen.

Vele gegadigden melden zich in de hoop dat zij Damayantī voor zich kunnen winnen. Ondanks het feit dat zelfs sommige goden van de partij zijn, kiest de prinses voor Nala. Samen gaan ze naar Niṣadha, waar ze een heel gelukkig leven leiden.

Kali, een boosaardige demon, was ook op weg naar de svayaṁvara, maar hij ariveert te laat. Hij is woedend als hij hoort dat Damayantī haar keuze al heeft gemaakt en hij besluit wraak te nemen. Hij kan Nala evenwel alleen treffen als deze een zonde begaat. En daar moet hij twaalf jaar op wachten. Dan vergeet Nala namelijk een keertje zijn voeten te wassen vóór hij zijn avondgebed opzegt. Op dat moment weet Kali bij hem binnen te dringen en zijn liefde voor het dobbelspel tot een obsessie te maken.

Nala gaat dobbelen met zijn broer Puṣkara, maandenlang. Daarbij verspeelt hij alles, zijn koninkrijk, zijn bezittingen en zelfs zijn kleren. Hij moet met Damayantī als een banneling in het woud leven. Hoewel Damayantī hem liefdevol blijft steunen, besluit Nala, nog steeds in de greep van Kali, haar op een nacht te verlaten. De verdrietige Damayantī vindt onderdak aan het hof van de koning van Śedi.

Nala zwerft ondertussen alleen door het bos. Op een keer redt hij een slang uit een brandend bosje, en deze, die een van de belangrijkste nāga’s blijkt te zijn, belooft hem uit de greep van Kali te bevrijden. Hij verandert hem in een dwerg, maar geeft hem een magische mantel met behulp waarvan hij zijn oorspronkelijke gestalte weer terug kan krijgen.

De dwerg Nala treedt nu als wagenbestuurder Vāhuka in dienst bij Ṛtuparṇa, de koning van Ayodhyā, iemand die beroemd is om zijn kennis van het dobbelspel.

Ondertussen heeft koning Bhīma de verblijfplaats van zijn dochter opgespoord en haar teruggehaald naar zijn hof. Damayantī bedenkt een plan om Nala weer naar haar toe te lokken. Ze laat bekend maken dat ze de volgende dag een nieuwe echtgenoot zal kiezen op een volgende svayaṁvara.

Koning Ṛtuparṇa hoort ervan en wil graag een kansje wagen, maar gezien de grote afstand kan dat alleen als zijn wagenbestuurder Vāhuka bereid is hem daar in één dag naar toe te brengen, wat in feite onmogelijk is. Maar Vāhuka is bereid dat kunsttstukje te leveren als de koning, in ruil daarvoor, hem in de kunst van het dobbelspel wil onderwijzen.

Tijdens de svayaṁvara slaat koning Nala zijn magische mantel om en krijgt zijn eigen gestalte terug. Damayantī is heel blij en het paar wordt herenigd. Ze gaan terug naar Niṣadha. Koning Nala daagt zijn broer uit voor een volgend dobbelspel en wint dan zijn koninkrijk en al zijn bezittingen terug. En hij en Damayantī leven nog lang en gelukkig!