
De titel van het werk (Hitopadeśa) is een samenstelling die bestaat uit de woorden hita (passend, nuttig, heilzaam) en upadeśa (onderricht, onderwijs). Het boek is een verslag van het onderricht dat de brahmaan Viṣṇuśarman geeft aan de zonen van koning Sudraśana van Pāṭaliputra (het huidige Patna, hoofdstad van de deelstaat Bihar). Viṣṇuśarman heeft op zich genomen deze jonge mannen op te leiden tot mannen die zich goed kunnen uitdrukken in taal (de grammatica beheersen), die zich weten te gedragen in het leven en die inzicht hebben in politieke zaken. Hij doet dat door het vertellen van boeiende verhalen, doorspekt met fabels, spreekwoorden en andere wijze woorden. Dat is een prettige, vriendelijke wijze van les geven en les krijgen. Een van de Duitse vertalingen heeft als ondertitel: Die freundliche Belehrung, en dat is precies wat de titel betekent.
De Hitopadeśa bestaat uit vier delen:
- mitralabha – hoe men vrienden krijgt.
- suhṛdbheda – hoe men vrienden kwijt raakt.
- vigraha – hoe men oorlog krijgt.
- saṁdhi – hoe men vrede maakt.

Het overkoepelende verhaal heeft als onderwerp het onderricht van de monnik aan de jonge prinsen. Daarbinnen hebben de delen 1 en II ieder weer hun eigen raamvertelling, terwijl de delen III en IV een gezamenlijke raamvertelling hebben. En in deze raamvertellingen worden dan de fabels gevlochten. Soms wordt er als onderdeel van een fabel weer een andere fabel verteld en als onderdeel van die tweede fabel soms weer een derde. Maar steeds wordt iedere fabel duidelijk ingeleid en afgerond en daarna wordt dan de grotere lijn weer opgepakt.
In de slotverzen van het werk maakt de auteur zich bekend als Nārāyaṇa, werkzaam onder het mecenaat van koning Dhavalacandra. Noch over deze vorst, noch over de auteur is verder iets bekend. Aangezien god Śiva zowel in de beginverzen als in de slotverzen wordt aangeroepen, is het waarschijnlijk dat hij een Shaivist was (iemand die Śiva als de hoogste god ziet). Maar dat is meteen ook alles wat we van de persoon van de auteur weten.
De belangrijkste bron voor de Hitopadeśa is de Pañcatantra geweest, een werk dat waarschijnlijk dateert van rond 300 A.D. Zowel de opzet van het geheel (het soort raamvertelling) als veel van de verhalen, spreekwoorden en fabels (inclusief de verschillende eigennamen) zijn rechtstreeks ontleend aan deze Pañcatantra. De auteur heeft het materiaal van zijn bron anders geordend: het geheel is van vijf boeken teruggebracht tot vier, de fabels die zijn overgenomen (circa vijfentwintig) zijn anders gerangschikt, de taal is eenvoudiger en de inhoud is soms enigszins ‘versimpeld’.
We weten niet wanneer de Hitopadeśa geschreven is. Waarschijnlijk tussen 800 en 950. Ook de plaats van ontstaan is onzeker. Meestal wordt aangenomen dat de tekst uit Oost-India/Bengalen afkomstig zou zijn, o.a. met als argument dat de meeste handschriften van de tekst uit die streek afkomstig zijn.

De Hitopadeśa is een prettig leesbare en daardoor zeer populaire tekst. Na de Bhagavadgītā is het het meest verkochte boek in India. Het feit dat er vele handschriften – en sinds de 19e eeuw ook drukken – van zijn overgeleverd, uit diverse delen van India, wijst erop dat dit ‘leerboek’ ook in vroeger eeuwen al populair is geweest. In de 20e eeuw zijn verschillende fabels omgewerkt tot stripverhalen voor de kinderen. En daarna zijn er ook talloze animatiefilmpjes van de verschillende fabels gemaakt, waarvan er vele op YouTube te zien zijn.
Het werk is in vele talen vertaald. In het begin van de 20e eeuw geeft Hertel aan dat er in India vertalingen bestaan in het Bengaals, Gujarati, Hindi, Kannada, Malayalam, Marathi, Newari, Oriya, Tamil, Telegu en Urdu. Daarnaast zijn er o.m. vertalingen in het Burmees, Thai, Grieks en Russisch.
Ook in West-Europa heeft het werk al vroeg de aandacht getrokken. Nadat Sir William Jones de Hitopadeśa in zijn beroemde lezing van 1786 had vermeld, verscheen er het jaar daarop al een Engelse vertaling van Charles Wilkins (1787). Het was de tweede tekst die Wilkins vanuit het Sanskriet in het Engels vertaalde. De eerste was de Bhagavadgīta geweest, die in 1784 het licht zag.

Er zijn twee Nederlandse vertalingen van de Hitopadeśa, namelijk van Van der Waals (1910) en van Callewaert & Staes (2016).
ik geef uit ieder deel een aantal fabels in vertaling. Ze vormen leuke lectuur en het is dan ook geen wonder dat de zonen van de koning genoten hebben van hun onderwijs!