De periode van 1900-1949

De IJslandse filmgeschiedenis begint in feite met een korte documentaire van de Amsterdamse jongeman Franz Nöggerath. Zijn vader, die een bioscoop in Amsterdam had (later opgegaan in Tuschinski), had hem naar een bedrijf in Engeland gestuurd om het vak van filmproducent te leren. Hij kreeg daar als opdracht filmbeelden van IJsland te maken. Zijn beelden betreffen voornamelijk de natuur, de hardwerkende schapenboeren en de visindustrie. Deze filmpjes zijn niet bewaard gebleven.

De eerste film die in IJsland speelt, is The Outlaw and his wife (Zweeds: Berg-Ejvind och hans hustru), van Victor Sjöström (1918), een filmbewerking van een toneelstuk dat veel succes had in Scandinavië, Duitsland en Engeland. De hoofdpersoon is een IJslandse balling die met zijn vrouw in de barre Hooglanden van IJsland moet zien te overleven. Hoewel de film in IJsland speelt, is hij niet in IJsland opgenomen, noch wordt er IJslands gesproken. Wat wel IJslands is: de nadruk op de indrukwekkende kracht van de natuur, die alom aanwezig is en de achtergrond vormt van het harde leven van de bewoners.

De saga´s, die ook in de tegenwoordige tijd nog gelezen en tot voor kort ook geschreven werden, zijn een belangrijk onderdeel van de IJslandse literatuur en het is dan ook geen wonder dat een volgend filmproject (in 1920) gebaseerd is op een saga, een filmbewerking van een boek van Gunnar Gunnarsson: Saga of the Borg family (IJslands: Saga Borgarættarinnar). Hoewel de filmproducent een Deen was (IJsland was in die tijd nog deel van het Deense rijk) en de voertaal Deens is, is deze film als eerste helemaal in IJsland opgenomen.

De eerste echt IJslandse productie is een korte komische fim, The adventures of Jón and Gvendur (IJslands: Æventýri Jóns og Gvendar), geschreven, geproduceerd en geregisserd door Loftur Guðmundsson in 1923. De film is geïnspireerd door het werk van Charlie Chaplin.

Guðmundar Kumban schrijft een filmscenario gebaseerd op zijn toneelstuk: Hadda Padda, dat op IJsland speelt, maar waarin de scenes binnenshuis in Denemarken zijn opgenomen en de scenes buitenshuis in IJsland. Zijn film wordt geregisseerd door de Deen Hansen. De samenwerking met Hansen leidt ertoe dat Kamban in 1926 een filmscenario schrijft dat niet op een toneelstuk is gebaseerd: The Sleeping house (Deens: Det sovende hus). Dit stuk speelt echter vrijwel helemaal in Denemarken. Kumban heeft niet meer films gemaakt.

Guðmundsson daarentegen is wel doorgegaan met zijn filmcarriere. In 1924 maakt hij een documentaire over de twee vliegeniers die een reis rond de wereld maakten en een stop hadden in Reykjavik, Hnattflugið. En in 1925 volgde de documentaire Iceland in Living Pictures (IJslands: Ísland í lifandi myndun), gevolgd door andere documentaires, o.a. over de visindustrie in zijn land (Íslenzkur iðnaður; 1931). Daarna is het een lange tijd stil in de filmwereld, gedurende de jaren van de depressie en die van de tweede wereldoorlog. Als IJsland in 1944 onafhankelijk wordt, is Guðmundsson evenwel de eerste die weer aan de slag gaat. Verschillende korte documentaires zien het licht, o.a. over het leven in de hoofdstad en over het boerenbedrijf. En dan, in 1949, verschijnt zijn eerste grote film in kleur die volledig in IJsland speelt, en waarin IJslands gesproken wordt, Mountain and Shore (IJslands: Milli fjalls og fjöru). Opvallend in deze film is de tegenstelling tussen stad en platteland, een thema dat in latere films veelvuldig terug zal komen. In 1951 verscheen zijn laatste film (met een andere regisseur), The Pauper (IJslands: Niðursetningurinn), een verfilming van een verhaal van Jón Mýrdal. In 1952 overlijdt hij.

Toch moet in deze periode nog één belangrijke documentaire vermeld worden. Op 17 juni 1944 werd IJsland een onafhankelijke republiek. De band met Denemarken was voorgoed verbroken. De festiviteiten die op deze dag plaatsvonden werden gefilmd door Óskar Gíslason: Lýðveldisstofnun (lett.: De stichting van de republiek). Drie dagen later werd de documentaire van een uur al vertoond. Een topprestatie! (Nog steeds is 17 juni de nationale feestdag in IJsland.)

Afgezien van de laatste door Guðmundsson geregisseerde film van 1949 zijn alle films en documentaires in zwart-wit en zonder geluid. Eventuele tekst en/of achtergrondmuziek werd later toegevoegd.

Films in de periode 1900-1949

Van de belangrijkste films en documentaires worden hier vermeld: jaar, regisseur, titel, soort film (tijd), hoofdrolspelers.

1918Victor Sjöström, The Outlaw and his Wife; film (132); Victor Sjöström, Edith Erastoff, John Ekman.  
1919Gunnar Sommerfelt, Saga Borgarættarinnar = Saga of the Borg Family; film (123); Gunnar Sommerfelt, Guðmundur Pétursson Thorsteinsson, Fred Jacobs, Ingeborg Spangsfeldt, Martha Indriðadóttir .
1923Loftur Guðmundsson, Æventýri Jóns og Gvendar = The adventures of Jón and Gvendur; korte film; Eiríkur Beck, Tryggvi Magnússon, Haraldur Á. Sigurðsson.  
1924Loftur Guðmundsson, Hnattflugið; documentaire; Lowell Smith, Erik Nelson.
1925Loftur Guðmundsson, Ísland í lifandi myndun = Iceland in Living Pictures; documentaire (84).  
1944Óskar Gíslason, Lýðveldisstofnun; documentaire over de stichting van de republiek IJsland.  
1949Loftur Guðmundsson, Milli fjalls og fjöru = BetweenMountain and Shore film; Gunnar Eyjólfsson, Brynjólfur Jóhannesson, Jón Leós.

Voor een min of meer volledige lijst van de films uit deze periode, zie de lijst hieronder.

De periode van 1950-1979

De leidende rol van Guðmundsson in de IJslandse filmwereld werd overgenomen door Óskar Gíslason. Hij was op de een of andere wijze betrokken geweest bij de productie van de Saga of the Borg family (1919) en was sindsdien diep onder de indruk van het nieuwe medium film. In 1944 begon hij met documentaires (o.a. de Lýðveldisstofnun, ter gelegenheid van de stichting van de republiek) en korte filmpjes. Maar pas in 1950 met The Last Farm in the Valley (IJslands: Síðasti bærinn í dalnum) weet hij het grote publiek te bereiken. Hij maakt gebruik van spookkastelen en van magische figuren die van vorm kunnen veranderen. De film wordt zeer gewaardeerd door het publiek: 25% van alle IJslanders heeft de film gezien.

Na een korte comedie (Töfraflaskan; 1951) start hij de productie van zijn meest belangijke en tevens controversiële film, gebaseerd op een toneelstuk: Greed (Ágirnd; 1952). Twee noviteiten in deze film: de regisseur is een vrouw (Svala Hannesdóttir), en de film speelt in de hoofdstad en niet op het platteland. Alles draait om een streng parels dat een priester in het begin van de film steelt van een stervende vrouw. De kerk veroordeelt de film (blasfemisch) en verdere vertoning wordt verboden. Svala houdt het verder voor gezien en heeft geen andere films meer geregisseerd. Óskar Gíslason komt het financiële debacle maar nauwelijks te boven, maar hij blijft wel bezig. Eerst een korte komedie The World Champion (IJslands: Alheims-Íslandsmeistarinn; 1952) en daarna een bewerking van een toneelstuk van Kvaran A new Role (IJslands: Nýtt hlutverk; 1954) met Kvaran als regisseur, dat handelt over een vissersfamilie in de hoofdstad. Daarna stopt hij met film maken.

In de jaren zestig en zeventig gebeurt er aanvankelijk niet veel in de IJslandse filmwereld. Er verschijnen slechts enkele films. In 1962 de film Gógó (The Girl GoGo), onder regie van Erik Balling. En vervolgens in 1967 in co-productie met Zweden en Denemarken de film Rauða skikkjan (Hagbard and Signe), geïnspireerd door de Gesta Danorum, een twaalfde-eeuws geschiedwerk van Saxo Grammaticus.

In 1973 is er een grote vulkaanuitbarsting op het eiland Heimaey, het grootste van de Westmann-eilanden, aan de zuidkust van IJsland. Doordat de mogelijkheden om te filmen binnen ieders bereik zijn gekomen, is dit de eerste grote ramp in IJsland waarvan tijdens de maanden waarin de gebeurtenissen zich voltrekken, filmbeelden zijn opgenomen (in zwart-wit). Deze verschillende beelden worden later gemonteerd tot een indrukwekkende drie uur durende documentaire: Ég lifi.

In 1977 verschijnt de film Morðsaga (Story of a Murder) waarin Reynir Oddson misschien wel zijn belangrijkste bijdrage aan de IJslandse filmwereld levert. Hij maakt een film die affiniteit met de Europese arthouse-cinema vertoont – mede door de invloed van de filmmakers Fassbinder (Duitsland) en Chabrol (Frankrijk) op zijn werk. Door het succes van deze film en door de oprichting van het Reykjavik Film Festival in 1978 (door Hrafn Gunnlaugson en Friðrik Þór Friðriksson) wordt in 1979 het IJslandse Film Fonds opgericht, dat de nationale filmindustrie moet stimuleren. IJsland gaat meedoen op het wereldtoneeel van de film.

Films in de periode 1950-1979

Van de belangrijkste films en documentaires worden hier vermeld: jaar, regisseur, titel, soort film (tijd), hoofdrolspelers.

1950Óskar Gíslason, Síðasti bærinn í dalnum = The Last Farm in the Valley; (zwart/wit) film (85); Valdimar Lárusson, Ólafur Guðmundsson, Þóra Borg-Einarsson.  
1951Brynjólfur Jóhannesson, Niðursetningurinn = The Pauper; (zwart/wit) film (70); Jón Aðils, Bessi Bjarnason, Hanna Guðmundsdóttir.  
1951Óskar Gíslason, Töfraflaskan; korte comedie.  
1952Svala Hannesdóttir, Ágirnd = Greed; korte film; Svala Hannesdóttir, Solveig Jóhannsdóttir, Þorgrímur Einarsson.  
1952Óskar Gíslason, Alheims-Íslandsmeistarinn = The World Champion; (zwart/wit) korte comedie (40); Jón Eyjólfsson, Valdemar Lárusson, Gunnar Gunnarsson.  
1954Ævar Kvaran, Nýtt hlutverk = A new Role; korte film; Óskar Ingimarsson, Einar Eggertsson, Áróra Halldórsdóttir.  
1963Erik Balling, Gogo = The GoGo Girl; (zwart/wit) film (81); Kristbjörg Kjeld, Gunnar Eyjólfsson, Róbert Arnfinnson.  
1963Gabriel Axel, Rauða skikkjan = Hagbard and Signe; film (100); Oleg Vidov, Gitte Hænning, Eva Dahlbeck.  
1973Storm og Stöð 2; Ég lifi; (zwart/wit) documentaire (177).  
1977Reynir Oddson, Morðsaga = Story of a murder; film (90); Guðrún Ásmundsdóttir. Steindór Hjörleifson, Þóra Sigurþórsdóttir  

Voor een min of meer volledige lijst van de films uit deze periode, zie de lijst hieronder.