Algemene informatie

In de Bodleian Library in Oxford bevindt zich een Indiaas boek, dat het Bower-manuscript wordt genoemd. Dit boek heeft de vorm van een pothī. Zo’n pothī ziet er anders uit dan een boek zoals wij dat kennen. Het bestaat uit een stapel beschreven ovaalvormige palmbladeren of stukken berkenbast, afgedekt met twee plankjes aan voor- en achterkant en bijeengehouden door een koordje dat door (speciaal daarvoor aangebrachte) gaatjes in de bladeren en plankjes geregen is. In het geval van het Bower-manuscript is gebruik gemaakt van berkenbast.

Het boek waarover we hier spreken is eigenlijk een verzameling van twee manuscripten. Er is een groot manuscript, dat zes verschillende teksten bevat die elk door een eigen paginering worden onderscheiden, en een klein manuscript dat uit één tekst bestaat. De afmetingen van de bladeren van het grote manuscript zijn groter dan die van het kleine. Bovendien is de kwaliteit van de berkenbast verschillend: het materiaal van het kleine manuscript is veel beter dan dat van het grote.

Herkomst en tijd van ontstaan

Het manuscript is geschreven in het klooster van Qum Turā. Dit in de rots uitgehouwen klooster lag dicht bij de handelsplaats Kuqa aan de oude Zijderoute. Deze plaats ligt nu in Xinjiang (ook wel genoemd: Oost-Turkestan), de meest westelijk provincie van China.

Hoernle, de man die als eerste een studie van het manuscript maakte (zie onder), veronderstelde op basis van het schrift dat het manuscript dateerde van eind 4e of begin 5e eeuw AD. Op basis van later onderzoek veronderstellen wetenschappers nu evenwel dat het geschreven is in de eerste helft van de 6e eeuw AD. De teksten zelf zijn ongetwijfeld ouder en de eerste van de teksten (met daarin het knoflooktraktaat) gaat mogelijk terug tot circa 350 AD.

Eigenaar

Het manuscript heeft vrijwel zeker toebehoord aan een oude Boeddhistische monnik met de naam Yaśomitra (betekenis: mooie vriend). Zijn naam wordt genoemd in de teksten VI en VII.

Zo eindigt tekst VI met de volgende verzen: Eerbied aan de principes van kwaad en goed,die uiteengezet zijn door Brahma; laten zij het welzijn van Yāśomitra waarborgen! Svāhā! Mogen zij hem redden van alle angsten, alle problemen, alle verleidingen en verlokkingen, alle koortsen, alle ziekten, alle toevallen, alle vergiften!

En in tekst VII lezen we: Oh, Ānanda, met deze beroemde Mājūrī-bezwering, die de koningin is van de toverkunst en die geopenbaard is door Tathāgata, zal ik invloed uitoefenen op de veiligheid van Yāśomitra, op zijn beveiliging, verdediging, genezing, bescherming, vermindering van klachten en herstel (…)

In een aan Yaśomitra gewijde stupa, dichtbij het klooster, was het manuscript ondergebracht en daar heeft het meer dan duizend jaar gelegen. Toen de stupa tot een ruïne was verworden, hebben plaatselijke lieden in de oude stupa naar schatten gezocht en daarbij heeft men dit manuscript gevonden.

Ontdekking van het manuscript

In 1888 reisde een jonge Schot met zijn handelswaar door de bergen van Karakorum in het noorden van Kashmir. Toen hij zijn tent voor de nacht had opgezet, werd hij op brute wijze vermoord door een Afghaanse bandiet. Toen dit bekend werd, wilden de Britse autoriteiten voor eens en altijd duidelijk maken dat een Brits onderdaan niet ongestraft kon worden vermoord.

In die tijd (het was inmiddels 1890) bevond luitenant Hamilton Bower zich tijdens een jacht in Xinjiang en hij kreeg de opdracht de crimineel op te sporen en aan het gerecht over te dragen. Het werd voor Bower een lange en zware achtervolging door de Himālaya en het westelijke deel van de Gobiwoestijn. Toen hij tijdens zijn tocht in Kuqa verbleef, kwam er een man bij zijn tent langs die hem een oud manuscript te koop aanbood. Het was kort daarvoor in een geruïneerde stupa buiten de stad gevonden. Bower kocht het voor een gering bedrag.

Toen hij terug was in India, ging hij ermee naar kolonel Waterhouse, de voorzitter van de Asian Society of Bengal. De secretaris van deze Society, de filoloog Hoernle, was op dat moment met verlof in Engeland. Toen deze terug was en het manuscript in handen kreeg, zag hij ogenblikkelijk het grote belang ervan en hij is meteen begonnen met de ontcijfering van de teksten en met het voorbereiden van een editie. Het eerste deel daarvan verscheen in 1893, het laatste deel in 1909.

Bower kreeg het manuscript in 1898 terug en heeft het na zijn terugkeer in Engeland verkocht aan de Bodleian Library in Oxford, waar het vandaag de dag nog steeds aanwezig is.

De vondst van het Bower-manuscript zorgde voor grote opwinding. Er werden vele expedities naar Xinjiang gestuurd om het hele gebied af te zoeken naar nog meer manuscripten. En er zijn er inderdaad nog meer ontdekt.

De inhoud

Het Bower-manuscript is, zoals we hebben gezien, niet één geheel, maar een verzameling teksten, die oorspronkelijk in twee manuscripten waren ondergebracht. Het totaal aantal folio’s waaruit het manuscript nu – in zijn gehavende staat – bestaat is eenenvijftig.

Het manuscript bevat zeven verhandelingen: drie vrij uitgebreide medische, āyurvedische teksten (I, II en III), twee teksten over waarzeggen met behulp van dobbelstenen (IV en V) en twee teksten met bezweringen, o.a. tegen slangenbeten (VI en VII).

De āyurvedische teksten

De medische verhandelingen in het Bower-manuscript vertonen overeenkomst met passages uit werken van Caraka en andere medische auteurs. Blijkbaar was men dus in de regio Xinjiang in de 6e eeuw al op de hoogte was van de āyurvedische kennis uit India. De teksten bevatten evenwel ook veel formules die niet uit andere werken bekend zijn. In die zin zijn vooral het knoflooktractaat uit tekst I en tekst II, een formularium met de naam Nāvanītaka, voor de āyurvedisch geneeskundige interessant.

Zie voor meer informatie over het manuscript en zijn inhoud de Algemene Inleiding.