Hieronder volgt een lijst met een groot aantal namen van goden, demonen en helden zoals die voorkomen in de Mahābhārata, de Rāmāyana en de Veda’s. Ik laat de eerste vijf hieronder volgen om een idee te geven van hoe de lijst eruit ziet.:
Acyuta (lett.: de onwankelbare) is een bijnaam van Kṛṣṇa (en soms ook van Viṣṇu).
Aditi (lett.: niet gebondene, grenzeloze) is waaschijnlijk de oudste Indiase godin-moeder. Ze zou 7 zonen hebben gehad, de Āditya’s, te weten: Varuṇa (de leider), Mitra, Aryaman, Bhaga, Dakṣa, Aṁśa en Sūrya of Savitṛ (van de laatste is men niet helemaal zeker). In later tijden wordt van 8, en nog later zelfs van 12 Āditya’s gesproken. Ze is een vrij abstracte godin. Oorspronkelijk zal ze de eindeloze vrije ruimte van de kosmos hebben verbeeld. Later is ze als moeder van een groep belangrijke goden gaan fungeren, die bovendien vrij maakt van lijden, zonde en schuld. Daarvoor wordt ze dan ook met name aangeroepen door de mensen. In later tijden wordt wel gezegd dat ze de dochter van Dakṣa zou zijn (van wie ze overigens ook de moeder is). Het opvallende is dat de kinderen (de Āditya’s) er eerder waren dan de moeder. De kinderen stammen al uit de Indo-Iraanse periode, de moeder is er pas in India bij gekomen.
Āditya’s (lett.: afstammelingen, zonen van de vrijheid): De Āditya’s vormen een groep hemelse goden die in de Veda’s regelmatig worden aangeroepen. De oorspronkelijke drie Āditya’s zijn: Varuṇa, Mitra en Aryaman. Daarna komen daarbij Aṁṣa (bet.: ‘deel v.d. buit’) en Bhaga (‘deel als erfenis’). Later worden ook nog genoemd: Dakṣa, Sūrya en Savitṛ, Dhātṛ, Indra, Vivasvat en Mārtāṇḍa. Het aantal Āditya’s varieert dus van 6 tot 12. De leider van de groep is Varuṇa, soms samen met Mitra. Hun moeder is Aditi. Het opvallende is evenwel dat de kinderen (de Āditya’s) er eerder waren dan de moeder. De kinderen stammen al uit de Indo-Iraanse periode, de moeder is er pas in India bij gekomen. In de post-vedische tijd worden ze beschouwd als zonnegoden (iedere maand heeft zijn eigen zonnegod) en dan is Viṣṇu een van hen en hij is dan meteen de belangrijkste geworden. Een van Viṣṇu’s incarnaties is namelijk die als dwerg. Hij wordt dan geboren als kind van vader Kaśyapa en moeder Aditi. Als zodanig is hij dus ook een Āditya.
Agasti of Agastya (lett.: de bergenwerper) is een grote wijze en de auteur van verscheidene hymnen uit de Rig Veda. Hij zou de zoon zijn van Varuṇa en Mitra samen, verwekt bij Uraśī. Vele legenden doen over hem de ronde. Hij zou in een watervat geboren zijn, hij zou de oceaan opgedronken hebben etc. Zijn belangrijkste daad is wel dat hij het Vindhya-gebergte tot nederigheid zou hebben gedwongen (daar ontleent hij zijn naam aan). Op zijn tocht naar Zuid-India zou hij het Vindhya-gebergte hebben gevraagd om lager te worden zodat hij erover kon en zo laag te blijven tot hij terugkeerde. Hij keerde nooit uit het zuiden terug en dus konden de bergen niet hoger worden. Hij zou de wetenschap en de Vedische literatuur en godsdienst naar Zuid-India gebracht hebben en de Draviden in medicijnen, astrologie en toverkunst hebben onderwezen. In de Rāmāyaṇa bezoeken Rāma, Sītā en Lakṣmana deze asceet in zijn kluizenaarshut tijdens hun ballingschap.
Agni is de personificatie van het offervuur. Hij is de belangrijkste god op aarde, terwijl Indra de belangijkste god in de atmosfeer is. In de Ṛgveda is hij de tweede in populariteit (na Indra). Hij is de boodschapper tussen mensen en goden. Zoals het vuur van de offerplaats omhoog gaat, zo gaat Agni van de aarde naar de hemelen om de gebeden en de offers van de mensen aan de goden te brengen. Soms ook haalt hij de goden in zijn wagen naar het offer toe en laat ze op het gras plaatsnemen om van het offer te genieten. Agni is waarschijnlijk al een heel oude god. Het vuuroffer was namelijk zelfs voor het ontstaan van de Veda’s al een belangrijk ritueel. Zijn belangrijkste taak zal zijn geweest het met zijn licht verdrijven van de boze geesten en het teniet doen van de zwarte magie. Over zijn geboorte doen vele verhalen de ronde. Meestal is hij de zoon van vader Dyaus (hemel) en moeder Pṛthivī (aarde). Maar hij wordt ook de zoon van Tvastṛ en de wateren genoemd, en soms de zoon van Uṣā (ochtendschemering). Daar het vuur wordt verkregen door twee stokjes tegen elkaar te wrijven, wordt hij ook wel aangeduid als het kind van twee moeders (de vuurhoutjes). Hij is zowel oud als jong: oud omdat hij het eerste offer al heeft geregeld; jong omdat hij iedere morgen opnieuw geboren wordt. Daarnaast wordt hij ook regelmatig ’het kind van de wateren’ genoemd. Hij zou in de wateren geboren zijn en daar ook thuis horen. Zijn geboorte zou dus op minimaal drie locaties hebben plaats gevonden: in de hemel, op aarde en in de wateren.
Agni is misschien wel de god die het dichtste bij de mensen staat. Hij heeft als bijnamen o.m. gṛha-pati (heer van het huis), omdat hij in ieder huis woont, en hutāśana (offerverslinder). Hij is de ‘huispriester’, of de ‘opperpriester’ en tegelijkertijd is hij ook de grote ṛṣi (ziener) die alle offerrituelen kent. Zijn wijsheid wordt veel geroemd en hij wordt dan ook wel devo deveṣu medhiraḥ (de wijze god onder de goden) genoemd. Zijn grootsheid overtreft in zekere zin die van alle andere goden. Hij wordt niet alleen door de mensen vereerd maar ook door de goden. Hij zou de schepper van hemel en aarde zijn en de voorvader van het menselijk ras. Hij wordt vaak genoemd ‘de eerste god’ of ‘de eerstgeborene van de goden’. Zijn uiterlijk is stralend en goudkleurig als de zon. Er wordt gezegd dat hij twee of drie hoofden heeft, meerdere armen en drie benen. In ieder hoofd heeft hij zeven vurige tongen waarmee hij de offerboter oplikt. Hout en ghee zijn zijn voedsel, gesmolten boter is zijn drinken. Hij rijdt op een ram, maar soms bestijgt hij een wagen met vurige paarden ervoor. Als zijn belangrijkste attributen kunnen genoemd worden: bijl, fakkel, lepel, vlammende speer en gebedssnoer.